Dit is een verhaal over een Godin die belangrijk is voor velen. Zij die de wacht houdt voor hen die haar eren. Een schutter van nautisch onheil en een brenger van welvaart.
Godin der Lage Landen, temmer der woeste golven en brenger van vruchtbaarheid.
Haar legende gaat als volgt.
In de vroege morgen
In de oude tijden was er een stadje aan de westkust van het Germaanse taalgebied. Het was een plek van handel, een oord van samenkomen en een punt van pure onverschrokken nijverheid. Een stadje door Romeinen gesticht, met Kelten gevestigd en door Germanen bewoond.
Dit stadje stond aan de rand van het bewoonde gebied.
Ten zuiden, westen en noorden strekte zich een enorme zee uit. Deze grote zee was van groot belang voor deze stadsbewoners omdat zij de mogelijkheid gaf tot handel over de woeste golven.
Van deze handel profiteerde dit stadje aanzienlijk. Het werd dan ook een lokaal centrum van economische macht en voorspoed. Aan eenieder die zich weidde aan de voorspoed van dit stadje werd, op wat voor manier dan ook, immer dividend uitgekeerd. De bevolking profiteerde, van hoog tot laag.
Één van de redenen dat dit kleine stadje deze enorme welvaart kon vergaren bij het bewonen van zo’n woeste zee en zoute grond was de beschermster die over hen waakte. Zij erkende haar en eerde haar.
Met een tempel, offers, gebeden en liederen werd er door velen in dit stadje lof gesproken over haar die in de nacht en over de dag, door winterse kou en zomerse hitte hen beschermde. Er heerste onder elkaar een gezonde relatie van wederkerigheid en dat kon men goed merken.

Aangetrokken tot deze welvaart was een compagnie van zeevarende mannen van het noorden. Deze mannen hadden baarden zo rood als het avondlicht, dikke beren mantels zo zwart als de nacht en een schip met een breed zeil zo wit als de wolken.
Op een vroege morgen meerde zij aan in de haven van dit stadje en waren op zoek naar een nieuwe klus. Nieuwe vracht om over te brengen. Nieuwe golven te trotseren en nieuwe rijkdom te vergaren. Er mag daarover best wel gesproken worden over de onverschrokken aard van deze zeevarende mannen.
Nee, zij waren niet bang.
Zij schrokken voor niets of niemand en lieten dat maar al te graag merken.
Eenmaal aangemeerd brachten zij zich te melden bij één van de lokale rederijen. Daarin presenteerde zij zich zo stoer en trots als zij zelf geloofden dat zij waren.
Vol zelfvertrouwen accepteerde zij de klus om een grote vracht vol graan over de woeste zee te varen. De beloning die zij zouden krijgen zou behoorlijk zijn, zo behoorlijk als de wateren waarover zij moesten varen.
Zij begonnen diezelfde ochtend nog met inladen en wilde zo snel mogelijk vertrekken.
Gewaarschuwd
Terwijl hun slaven flink bezig waren om alle zakken vol graan in hun boot te laden stonden de mannen aan wal ter coördinatie. De kapitein bulderde en brulde. Men moest maar opschieten en snel een beetje.
Vanuit een steegje kwam er een oude man aanlopen die op dit tafereel afstapte.
Hij vertelde de kapitein dat het maar beter was om niet te zeilen vanmiddag omwille van het woeste weer wat zou komen.
De kapitein reageerde spottend. Hij stelde dat de oude man seniel was en dat hij niet wist met wie hij te maken had. Hij brulde naar de oude man dat hij en zijn mannen onverschrokken zeilers waren die de vele aardse zeeën als woeste wijven tot zich hebben getemd en dat zij voor niets en voor niemand bang hoefde te zijn.
Zij zouden zeilen. Vandaag nog.
Geschrokken van deze arrogantie stelde de oude man voor dat de kapitein zich zou wenden tot de Godin die het stadje zoveel bescherming en voorspoed heeft gebracht. Hij suggereerde dat hij en zijn mannen offers en gebeden zouden moeten brengen aan haar zodat zij hen goed gezind zou zijn tijdens hun reis.
Anders, zo stelde de oude man, waren zij hun leven niet zeker.
Maar al lachend stelde de kapitein dat hij en zijn mannen helemaal niets hebben met dat “Godengedoe” en dat alleen zwakkelingen hun leven laten afhangen van de Goden. Hij stelde dat als zij heerschappij over deze zee heeft hij haar zal temmen als een jonge teef net uit het nest. Vol overtuiging bulderde hij dat hij haar zal laten zien waar hij met zijn “stuurknuppel” toe in staat is.
Zijn mannen begonnen mee te lachen. De oude man merkte dat zij zich niet zouden laten ompraten en mompelend vertrok hij terug naar de kleine steeg.
Toen trokken de onverschrokken zeilers erop uit om hun waar over te brengen.

Met koude wateren
Terwijl zij op de grote zee aan ’t zeilen waren zongen ze bulderende liederen.
Vol vulgaire humor voerde zij uit op de wateren die voor hen lagen. Met een fikse beloning aan de overkant geloofden zij dat niets en niemand hen nog kon tegenhouden.
Maar toen het havenstadje eenmaal uit zicht was verdwenen begon het weer zich toch anders te gedragen. Stormwolken kwamen op uit de verre horizon. Je kon ze goed zien.
De kapitein lachte het weer uit en pochte tegen zijn mannen dat ook deze storm hen niet zal doen tegenhouden. Hij grapte dat als de boot lichter moest worden dat ze altijd nog de slaven overboord konden gooien en al lachend zeilde de mannen door.
Maar inmiddels kwamen er ook stormwolken van de andere kant.
Het werd duidelijk dat deze niet volledig natuurlijk waren. Er was iets aan de hand.
Naarmate de stormwolken naderde begonnen ook de golven steeds groter worden.
De kapitein grapte dat hij nog wildere wijven in bed heeft gehad dan wat deze zoute zee hen kon aanvliegen. Zijn zelfverzekerdheid liet hem niet in de steek.
Inmiddels begon te te regenen. Het water werd alsmaar hoger en de winden waaiden alsmaar sterker. Vanuit het midden kolkende golven striemend over de boeg.
Donder en hagel, bliksem en regen kwamen allemaal op die eenzame boot daar klein en nietig op die grote woeste zee.
En toen stroomde de wateren naar het midden. Kolkende golven sloegen het schip van koers en zij naderde een gitzwarte draaikolk. Het was duidelijk dat deze zee haar toorn op de mannen liet vallen.
Kokend van woede brulde de kapitein tot de zee om zich te doen rusten. Maar de zee gaf niet in op die avond en het schip werd vluchtig naar de maalstroom gevoerd.
Draaiend in de woeste ronde vaarde het schip zich naar de ondergang. En vanuit het midden van de draaikolk verscheen een woeste kolkende vrouwe. Ziedend van woede en vurig van haat.
Het was zij die beschermde. Het was zij die gaf. Het was zij die verzorgde.
Maar die avond was het zij die vernietigde, zij die nam, zij die doodde.
En het schip ging ten onder.

Terugkomst
Enkele dagen later speelde er twee kinderen op het strand, een jongen en een meisje. Ze liepen langs de kalme zee op zoek naar schelpen en mosselen. Tijdens het spelen zagen zij een groot stuk hout aanspoelen op hun strandje.
Zo nieuwsgierig als zij waren konden zij zich niet weerhouden om te kijken wat hun rustige zee deze keer had gebracht en liepen op het stuk hout af. Naarmate zij dichterbij kwamen vernamen zij dat het een krachtig ogend boegbeeld was.
De jongen herkende het boegbeeld meteen en vertelde het meisje dat hij het op een schip gezien heeft in de haven nog niet zo lang geleden. De mannen die het schip bezaten waren totale horken en zeer respectloos naar iedereen, zelfs naar de zee zelf zo vertelde hij.
Het was duidelijk dat hen iets is overkomen in hun reis en dus begon de jongen terug te rennen naar het haven stadje. Hij wilde de stadsoudste informeren over deze kwestie.
Het meisje begon achter hem aan te rennen. Tot ze ineens het gevoel kreeg dat ze van achter werd bekeken. Haar nekharen stonden recht overeind en ze keerde zich om.
Daar op het aangespoelde boegbeeld zag zij een dame staan. Blond van haar in een prachtig blauw gewaad. Zij had een mand met appels in haar hand. Naar het meisje keek zij, diep in haar ziel.
Het meisje voelde zich aanvankelijk angstig van deze verschijning. Maar toen deze dame royaal naar haar wuifde merkte het meisje een kalmte over zich die ze eerder had gemerkt. Maar dan niet op het strand maar in de tempel.
Ze vermoedde wie dit was. Wuifde terug en boog haar hoofd in respect.
Toen rende ze achter de jongen aan, terug naar het stadje.

Eenmaal aangekomen bij de stadsoudste vertelden elk wat zij hadden gezien.
De jongen vertelde over het grote boegbeeld dat hij had zien aanspoelen en dat hij het herkende. Het meisje vertelde over de vrouwe die zij daar had gezien.
De jongen keek haar verdwaasd aan en zei dat hij geen vrouw gezien had.
De oude man moest lachen. Hij wist wel over wie zij sprak.
Hij keerde zijn blik naar de Tempel van de Godin daar in het stadje. Hij vertelde de kinderen dat als je de zee respecteert dat de zee dan ook jou respecteert en adviseerde hen dat in acht te nemen.
Het meisje stelde echter nog één vraag aan de oude man. Één vraag die op haar kleine lippen stond die zij graag wenste te weten. Wie was de vrouw die zij zag staan daar op het boegbeeld?
Glimlachend keek de oude man het meisje aan. Hij zei dat de dame die zij gezien had zorgt voor haar, voor hem en voor het hele stadje. Hij zij dat zij hen goed gezind is.
Voor één ieder die haar respect toont geeft zij.
Voor één ieder die haar bespot, straft zij.
En haar naam is Nehalennia.

Dit blog bevatte een zelf geschreven mythe over Nehalennia.
Waarin ik haar heb gepoogd te beschrijven op de wijze zoals zij zich tot mij heeft laten zien in mijn spirituele ervaringen met haar. Deze mythe is aan haar toegewijd.
