De Koning die loog

Ik weet nog een tijd lang geleden.

Toen de regens op onze hoofden kletterden hier in onze midden-gaard en onze schone rivier veel breder maakte dan wat we tegenwoordig gewend zijn. Ik herinner mij tijden van angst, tijden van oorlog en tijden van nood.

De barbaren van de zuide-landen trokken onze wouden en weiden binnen. Zij onderwierpen allen die zij beneden hen achtten. Voor hen was dit de manier hun beschaving te delen met de wereld.

Voor ons was het verovering.

Ook herinner ik mij de in de grensgebieden levende stammen. Dicht bij onze rivier.
Één in het westen en de ander in het oosten. Hun namen door tijd vergeten, maar hun gezworen Vredesband immer onthouden. Hun koningen en volk waren intens met elkaar verweven. Gezworen tot elkaar als vrienden voor het leven, zowel in tijden van vrede als in tijden van oorlog.

En het zag er naar uit dat de tijden van oorlog er aan zaten te komen

Want terwijl de zuidelijke barbaren steeds dichterbij kwamen, gebeurden er schermutselingen over de rivier. De gezworen broederstammen werden stelselmatig aangevallen. Maar, waar de één niet kon standhouden kwam de ander hen moedig bijstaan – zelfs als ze niet geroepen waren. Ze voelde wanneer de ander hen nodig had.

Zo’n broederband tussen stammen en koningen kom je tegenwoordig niet meer tegen. Dus kozen de zuider-barbaren een andere strategie.

Na enkele winters zonder schermutselingen en aanvallen werd er van uit gegaan dat de vijand zich had teruggetrokken naar zijn eigen land. Terug naar hun bossen van steen en naar hun door mens gemaakte grotten. Terug naar hun onnatuurlijke wereld.

Maar helaas tegen het einde der Joeltijd verraste de vijand de stam van het oosten.
Ze waren terug. En krachtiger dan ooit.

Te midden de feestvreugde werd de oosten-stam brutaal aangevallen door de vijandige zuiderlingen. Ze staken velden in brand, legden dorpen plat, moordend en verkrachtend gingen zij tekeer. Roepend om hulp geloofde de oosten-stam dat hun Vrederbroeders en -zusters hen zouden bijstaan.

Maar de westen-stam antwoordde deze roep niet die avond.

Ik herinner mij de totale verbazing die heerste onder de stamleden van het oosten. Waarom kwam de westen-stam hen niet te hulp? Waarom werden ze aan hun lot over gelaten? Waarom hadden de Goden niet ingegrepen? Er werden veel vragen gesteld.

Maar er kwamen geen antwoorden die avond.

Ondanks de verwarring trokken de overgebleven oosterlingen westwaards. Hun Vredesbroeders en -zusters hadden hen dan niet geholpen in de strijd, maar wie zou een vriendelijke gast de deur wijzen? Met die gedachte trok wat nog overbleef richting de westerkant. Totdat ze bij de poorten kwamen.

De oosterlingen werden direct binnengelaten in de landerijen van de westen-stam. Met de littekens van de vernietiging nog op hun gelaat konden alle westerlijke stamleden zien wat de zuiderlijke barbaren hun broeders en zusters uit het oosten hadden aangedaan.

Ook bij hen kwam de vraag waarom de Koning niet had ingegrepen.
Ook bij hen kwam de wens om te weten waarom er niet gedaan werd wat gedaan had moeten worden. De Koning had veel om zich voor te verantwoorden. En daarom bracht hij de volkeren bij elkaar in zijn grote hal voor een volksvergadering. Hij riep om het Ding.

Oosterlingen en westerlingen kwamen bij elkaar voor de antwoorden die zij zochten.
Ik herinner mij geen tweede maal de hal zo vol te zien met volk.

Toen het haardvuur ontstoken was en iedereen zijn of haar plaats had ingenomen wachtte de grote menigte voor het arriveren van de Koning. Het leek erop als of hij nogal zijn tijd nam. Dit was uitzonderlijk, omwille van zijn gebruikelijke stiptheid.

Even later kwam hij vanuit een achterkamertje dan toch de hal binnen. Hij leek wat anders dan anders, niet zo zeker van zijn zaak zoals de meeste hem kenden. Doch liep hij op de menigte af richting het haardvuur en nam zijn plaats op de hoge zetel. Zijn schrijver stond naast de zetel, klaar om de gespannen gebeurtenissen van de avond vast te leggen.

Even was het stil.
Ik herinner mij een ongemakkelijke stilte. Een spanning die je nog met een Sax kan snijden. De mensen wilde antwoorden voor de daden, of gebrek daar aan, van de Koning. Wat zou hij daarover gaan zeggen? Toen begon de Koning rechtop in zijn zetel te zitten, hief zijn arm op en begon te verkondigen.

Maar nog voordat hij ook maar één woord gesproken had klonken er donderharde bonken op de deur van de hal. Drie angstaanjagende bonken op de deuren van Koningshal werden er die avond gehoord. Er was een gast aangekomen.

De Koning wenkte naar de wachters om deze gast binnen te laten. En dat deden ze.
Toen de wachters de deuren hadden geopend zag de menigte een groot gestalte gekleed met een kap. Zijn gezicht werd niet gezien, maar zijn lichaam was groter dan welke man er ooit die hal had binnen getreden. Het was duidelijk dat dit geen gewone gast was.

Deze gast betrad de hal en liep langzaam richting de menigte en richting het haardvuur, het licht in. De houten vloer beefde met elke stap die deze grote gast zette richting het volk. Ik herinner mij dat iedereen kon voelen dat dit geen gebruikelijke man was.

Wie kon het zijn?

De menigte week voor hem uiteen en hij dwaalde door de afscheiding voor het haardvuur. Iedereen kon hem duidelijk zien en met veel angst keek de menigte naar deze ongenode vreemdeling. Wat deed hij hier? Toen haalde hij zijn linkerarm onder zijn mantel vandaan en deed zijn kap af en zijn gezicht werd onthuld.

Met blond haar en een volle blonde baard keek hij de menigte aan met een uiterst toegewijde blik. Zijn ogen gloeiden hemelsblauw. Dit was overduidelijk geen mens.

Toen hief hij zijn rechterarm en de hele hal kon zien dat zijn rechterhand mistte. Een zucht van verrassing ging door de menigte heen, want Hij was gekomen.

De God van Rechtvaardigheid. De God van Waarheid, Eer, Moed en Oprechtheid.
Hij was gekomen. En hij zou daden verrichten die avond.

Toen Hij zijn arm naar beneden liet zakken liep hij af op de Koning. De vloerplanken kraakten met elke stap die Hij zette. In zijn hoge zetel begon de Koning te rillen van angst. Dat was voor iedereen uitstekend te zien. Maar voordat de wolven-voeder bij de Koning kwam liep hij de hoge zetel links voorbij, richting het achterkamertje.

En de Koning raakte in paniek.

De Koning sprong met een hazensprong van zijn hoge zetel af richting de deur van zijn achterkamertje. Hij smeekte de God der Rechters om genade maar Hij gaf niet in die avond. Hij raapte de smekende Koning van de vloer en wierp hem in de menigte.

Toen brak Hij de deur open van het achterkamertje, zoekende naar de waarheid.
En die vond Hij. En deze nam Hij terug naar de hal, naar de menigte, naar het haardvuur – naar het licht.

De angstige Koning zat inmiddels bevend voor het haardvuur. De menigte in complete shock van wat er die avond te aanschouwen was. En toen de God van duels de menigte betrad hief Hij zijn linkerhand op en toonde een rol papier.

Deze gaf de Oordeler der mensen aan de schrijver en hij las op wat er op het papier stond.

Een afspraak was gemaakt. Gemaakt tussen de Koning der westerlingen en de zuidelijke barbaren. In ruil voor de helft van de ooster-landen zou de Koning niet zijn gezworen Vredesbroeder te hulp schieten in tijden van nood. De Vrede tussen hem en zijn broeder in ’t oosten was hiermee gebroken. Er was onrecht begaan, voor persoonlijk gewin.

De sfeer in de kamer veranderde in één van minachting en woede. De mensen begonnen hun bezittingen, in sommige gevallen zelfs hun laatste, naar de verraderlijke Koning te werpen. Maar de Moedige God wilde niet dat er op deze manier recht werd gesproken. Hij hief zijn linkerhand hoog in de lucht en beval de mensen onmiddellijk hun wild geraas te staken. Toen keek hij naar de schrijver en staarde hem recht in de ogen.

De schrijver begreep zijn vastberaden blik en hij zou verkondigen.

Er werd verkondigd dat de hoge zetel leeg werd verklaard. De verraderlijke Koning werd per direct uit zijn ambt gezet en gevangengenomen om later dat jaar voor de Grote Vergadering der Stammen terecht te worden gesteld. Hij zou zijn straf niet ontlopen.

Toen de God der Zwaarden dit zag deed hij tevreden zijn kap weer op en liep door de grote menigte terug naar de open deur, terug naar het regenachtige en stormende weer.

Even keek hij om, knikte naar de menigte en in een bliksemschicht was hij plots verdwenen. Zijn doel was behaald die avond. Zijn missie volbracht.

Ik herinner mij nog heel goed welke verhalen tussen de stammen toen de ronde gingen. Over de verraderlijke Koning die bij de Grote Volksvergadering terecht werd gesteld.

Welke straf er werd gegeven is nooit exact verteld.
Het enige wat ik mij kan herinneren is dat de verraderlijke Koning nooit meer gezien werd. Dus wie weet wat er met hem gebeurd is?

En die ongenodigde Grote Gast, die met zijn moedige vastberadenheid en waarheidsgetrouwe dienstplechtigheid de verraderlijke Koning had ontmaskerd?

Hij heeft een naam.
Zijn naam is Tiwaz.